Achtergrond

Een debat onder de kerktoren

De eerste aflevering van onze podcastreeks Het Kempenoffensief ging over het nieuwe wonen. Daar viel echter nog veel meer over te zeggen. Daarom nodigden we tijdens het Festival Turnhoutse Torens Vlaams bouwmeester Erik Wieërs uit.

Onder de kerktoren van het Turnhoutse begijnhof sprak hij over zijn ambitienota. Sus Van de Leest van cohousingproject Buren van Bink, Hugo Meeus van de Turnhoutse stedelijke dienst Ruimtelijke Ordening en Edith Wouters van het Kempense architectuurcentrum AR-TUR sloten mee aan.

Journaliste Tine Hens (l.) praat met Vlaams Bouwmeester Erik Wieërs en Edith Wouters van AR-TUR

Verder lezen? Je kan het debat ook nabeluisteren

Vlaams bouwmeester Erik Wieërs

Erik Wieërs: “Ik ben een verkavelingskindje. In 1965 zijn mijn ouders verhuisd van het Kiel naar een villa in witgeschilderde bakstenen in Hove. Het was er fijn opgroeien, tussen de open velden en bijna zonder verkeer. Maar ik heb het er ook zien veranderen. Door de komst van nieuwe verkavelingen is het gebied ondertussen helemaal dichtgeslibd.

Nu woon ik in 2060 Antwerpen, een fantastische wijk (Antwerpen-Noord, nvda). We hebben er vier woningen gebouwd met een gedeelde tuin. Twee van die huizen hebben we verkocht, de bewoners zijn ondertussen vrienden. Je hebt een gemeenschappelijke interesse voor delen en wordt ook enigszins gedwongen om met elkaar overeen te komen.”

De podcast gaat over de verschuiving van individueel naar collectief wonen. Daar zijn nog wel wat drempels voor. Hoe kunnen we die weg werken?

Erik Wieërs: “In de oertijd woonden steeds minstens vier gezinnen samen omdat je zoveel mensen nodig had om een mammoet te vangen. Na de Tweede Wereldoorlog was er een grote economische vooruitgang. Het gezin vormde de hoeksteen. Een eigen auto en een eigen woning werden statussymbolen, idealen voor de individuele vrijheid. Ik begrijp dat iedereen dat wil maar je botst tegen grenzen aan. Er is de klimaatverandering en je hebt gewoon niet voldoende ruimte om elk gezin in een losstaand huis onder te brengen.

De oplossing zou kunnen zijn om dan maar iedereen op elkaar te stapelen naast het station maar dat lijkt me naïef en kortzichtig. We moeten er voor zorgen dat we in die beperkte ruimte overlappingen vinden. Zo komt er ook terug verbinding in de samenleving. Dat zijn we door ons individueel wonen en onze nadruk op privacy uit het oog verloren.”

Krijgt de publieke ruimte dan een belangrijke rol in het nieuwe wonen?

Erik Wiërs: “Er zijn veel verwachtingen voor een publieke ruimte. Je moet er rustig een boek kunnen lezen, barbecueën met vrienden én een evenement voor duizend mensen organiseren. Onze ruimte nu is ofwel publiek ofwel privaat. We mankeren een tussenschaal, een collectieve ruimte die beheerd wordt door een groep mensen.

In Antwerpen ken ik het voorbeeld van een aantal private woningen in een doodlopende straat. Die is door de bewoners ingepalmd. Burgers hebben ook het recht om zich een stuk van het publiek domein toe te eigenen. Waar we nu zitten, is daar ook een mooi voorbeeld van. In begijnhoven woonde iedereen met het gezicht naar elkaar. Dat zorgt voor een ongedwongen manier van samenleven. Ik ben er van overtuigd dat architectuur die ontmoetingen kan stimuleren.”

Erik Wieërs: “Vlaanderen is één brij van bebouwing en landschap. Het is noodzakelijk om omgekeerd te kijken, vanuit de open ruimte, naar het landschap onder steden en gemeentes. Er is nog enorm veel winst te maken door missing links tussen landschappen aan te vullen, door bossen en open wateren aan elkaar aan te sluiten.

Natuurlijk is daarbij ook de biodiverse kwaliteit van die open ruimte van belang. Een professor aan de Universiteit van Antwerpen zei me ooit dat een maïsveld even erg is als een betonnen parking. In onze stallen staan koeien waarvan de mest op open velden wordt gedumpt en de melk in poedervorm naar China wordt verscheept. Dat kadert binnen een veel grotere economische problematiek. Waarom zijn er bijvoorbeeld meer bioboeren in Wallonië dan in Vlaanderen? Ik weet het antwoord niet op die vraag maar het is wel belangrijk om ze te stellen.”

Sus Van de Leest, Buren van Bink

Sus Van de Leest: “Buren van Bink is een cohousingproject in het noordwesten van Turnhout, tussen de Nieuwe Kaai en het ziekenhuis. Aan het einde van een kleine, doodlopende straat hebben we een villa en de bijhorende grond gekocht. Daar bouwen we nu veertien woningen. Vijf jaar geleden zijn we er met vijf gezinnen aan begonnen. We zijn allemaal eigenaars, één koppel verhuurt haar woning tot ze er zelf gaan wonen.”

Waarom heb je voor cohousing gekozen?

Sus Van de Leest: “Ik wou graag een grote tuin maar die hoeft niet van mij alleen te zijn. Ik vind het verschrikkelijk om op hagen en muurtjes te kijken. Daarnaast is er natuurlijk het sociaal aspect. Daarmee bedoel ik niet dat we allemaal vrienden moeten zijn. Maar uit onderzoek naar ouderen die langer thuis wonen, is gebleken dat ongedwongen sociale contacten meer invloed hebben dan de nabijheid van familie of hulpverleners.

En wanneer kan je verhuizen?

Sus Van de Leest: “Onze timing is een beetje overhoop gehaald door de raad voor vergunningsbetwistingen. Iemand was niet tevreden dat we ons in zijn achtertuin zouden vestigen, inderdaad. Maar ook zonder dat proces is het een juridisch kluwen. Dat was een van de redenen dat we geen verkavelingsproject wilden doen. Daar komt nog meer administratie bij kijken.”

Erik Wieërs: “Het is nu bijvoorbeeld nog moeilijk om met een groep mensen een stuk grond te kopen. Er staat immers maar één handtekening onder de notariële akte.”

Sus Van de Leest: “Daarvoor hebben we een cvba moeten oprichten (coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, nvda). Dat bracht ook weer kosten met zich mee. Je moet een beetje gek zijn om aan cohousing te beginnen (lacht). Als ik had geweten wat ik nu weet, was ik er allicht niet aan begonnen.”

Erik Wieërs: “Gelukkig is dat allemaal vergeten zodra je er woont.”

Is mobiliteit in een doodlopende straat geen uitdaging?

Sus Van de Leest: “We hebben even veel parkeerplaatsen als woningen voorzien. Sommige gezinnen doen aan autodelen, andere hebben dan weer twee wagens. In het gemeenschappelijke gebouw is een grote fietsenparking. En je moet een beetje creatief zijn. Je geraakt niet met de auto tot aan je voordeur dus waarschijnlijk gaan we een bolderkar gebruiken. Het voordeel is dan weer dat die, in tegenstelling tot de auto, wel tot in de keuken geraakt (lacht).”

Hugo Meeus, dienst Ruimtelijke Ordening Stad Turnhout

Hugo Meeus: “We maken momenteel werk van een woonuitbreiding in het noorden van Turnhout. Waarom nog bouwen? Dat is ons opgelegd door demografische voorspellingen vanuit de overheid. Achteraf bekeken waren die trouwens eerder pessimistisch wat de inschattingen van de grondinname betreft. Maar we moesten een gebied activeren voor 3.000 gezinnen. Als het ergens moest, dan liefst daar.”

Wat kan de rol van een stedelijke overheid zijn in zo’n project?

Hugo Meeus: “We hebben naar meer gekeken dan alleen het aantal verplichte parkeerplaatsen. Vroeger werd er geen publieke ruimte voorzien in verkavelingen, nu zoeken we hoe we ook leefgemeenschappen kunnen vormen. Daarvoor hebben we aparte clusters ingericht van ongeveer 800 gezinnen met daartussen groene zones. Die vormen een speelweefsel, een netwerk van buurtpleintjes dat verbonden is door voet- en fietspaden. Zo zijn ze tegelijk scheiding en verbinding. De ontwikkelaar wordt opgelegd om een deel van dat park in te richten.”

Erik Wieërs: “Zoals al gezegd, wonen gaat ook over de ruimte tussen de woningen. Hier neemt de stedelijke overheid haar verantwoordelijkheid, die eerste stap is goed gezet. De hogere overheid kan daar nog meer hefbomen voor aanbieden.”

Edith Wouters, artistiek coördinator van AR-TUR

Edith Wouters: “Discussies over het esthetische van architectuur houden meestal op bij ‘ik vind het mooi’ of ‘ik vind het niet mooi’. Daarom ben ik op zoek gegaan naar een gemeenschappelijke taal over architectuur.”

Erik Wieërs: “Mijn eerste voorbeeld is een blokhut op vogelpoten. Architectuur heeft altijd een praktisch aspect, een ontwerp is bedoeld om gebruikt te worden. Vaak wordt dat gescheiden van het poëtische. Maar als je vertrouwen hebt in de ontwerper, ontstaat het poëtische vanzelf. Dit is een blokhut op vier stammen, om ze te beschermen tegen wilde dieren, misschien zelfs tegen de klimaatverandering. De wortels van de bomen houden de stammen recht. De ontwerper heeft allicht nooit gedacht aan kippenpoten maar die extra poëtische laag is er wel.

Een bibliotheek in een dorp moet ook interessant zijn voor wie nooit een boek leest. Ik geloof absoluut niet in cocreatie. Maar je moet wel mensen betrekken in je vraag, zodat je een gemeenschappelijk draagvlak krijgt. Daarna is het aan ontwerpers om een antwoord te formuleren en aan het beleid om daarvoor over te communiceren.”

Edith Wouters: “De Blokskens in Zandhoven is een sociaal woningproject waarin een oud schuurtje, dat beschermd is als monument, werd opgenomen. Zo werden de doorzichten richting het landschap vrij gehouden. We zien veel langgevelhoeves in de Kempen sneuvelen om vervangen te worden door muren van appartementen. Maar die betekenen niks voor de architectuurkwaliteit.”

Erik Wieërs: “Door in te spelen op je omgeving wordt je ontwerp tijdloos. Josip Plecnik ontwierp een kerk voor een dorp in de buurt van Ljubljana. Plecnik werkte ten tijde van het modernisme maar hij vond dat een verschrikkelijke stroming. Hij was dus een postmodernist avant la lettre. De kerk bevindt zich een gebied met veel schapenstallen. Het gebouw zelf staat een verdieping hoger wegens het overstromingsgevaar. Dit is een gebouw uit 1937 maar als ik 1973 had gezegd, had ook iedereen dat geloofd.”

Edith Wouters: “Dit woonerf in Leupegem, bij Oudenaarde, was oorspronkelijk een industriële site waar de eigenaar iets aan wou toevoegen. De typologie van een erf gaat terug naar de plaats waar we nu zitten, het begijnhof. De gemeenschappelijke delen worden beheerd door een conciërge. Groen zorgt voor de verbinding met de straat. Architectuurkwaliteit is meer dan enkel het gebouw, het gaat ook om leefkwaliteit. In de Kempen heb je wel meer van dergelijke micro-utopia’s. De wijk Egelsvennen in Mol, waar we met onze Wijkmotor samenwerken met de sociale huisvestingsmaatschappij en de eigenaars, is een mooi voorbeeld. Met AR-TUR ontwikkelen we momenteel een toolbox dorpsarchitectuur. Die laat de vele mogelijkheden tussen de eengezinswoning en het appartement zien.”

Erik Wieërs: “We mogen de invloed van architectuur niet onderschatten maar ook zeker niet overschatten. Toen dat lang geleden nog mocht, liet ik mijn eerste vrijstaande villa bouwen voor een koppel. Twee maanden later waren ze gescheiden. Maar ik ben er nog altijd van overtuigd dat dat niet aan mijn gebouw lag (lacht).”

Back to top button